dinsdag 25 maart 2014

25 maart

Vorig jaar op deze zelfde datum stuurde ik Lucas een Facebook-bericht met de vraag hoe het hem verging in het verre Padua, waar hij een paar weken daarvoor heen was gevlogen voor een halfjaar studie. Het antwoord kwam snel en las ik met verbazing: hij was toevallig net bezig met het bestellen van een ticket terug. Maar ik moest niet schrikken, schreef hij er nadrukkelijk bij, het was niet zo dat hij het er niet uithield, in het warmbloedige Italië, of dat de dingen niet wilden lukken. Waarom wel, dat kon hij niet goed uitleggen, 'maar ik kan in ieder geval zeggen dat ik er niet met heel veel zin aan begon'.

Verbazing, schreef ik, maar die verbazing was onterecht, zag ik nu in, want met die laatste zin sloeg Lucas de spijker op zijn kop. De avond voor zijn vertrek stond ik samen met hem en Dimi op de hoek van de Weesperzijde en, als ik het me goed herinner, de Marcusstraat. Lucas moest die straat inslaan richting het huis van zijn ouders, Dimi en ik moesten rechtdoor. We namen afscheid. Dimi en ik, ervaren als we waren met studeren in het buitenland (ik Oslo, hij Kopenhagen), verzekerden Lucas dat hij een geweldige tijd tegemoet ging. Hij reageerde niet erg enthousiast, was zelfs erg bedrukt. Ik weet het aan de spanning, ikzelf ging immers ook de eerste week in Oslo bijna kapot van de zenuwen, hij komt er vast wel doorheen, dacht ik. Toch fietste ik met een onbehaaglijk gevoel door de nacht naar huis.

*

Onbewust zette ik met het versturen van mijn korte, simpele bericht een merkwaardige nieuwe vriendschap met Lucas in gang. Een nieuwe vriendschap, omdat we elkaar in de jaren tussen het eindexamen en dat afscheid op de Weesperzijde, volgend op een avondje in het café, nauwelijks nog contact met elkaar hadden gehad; een merkwaardige omdat er duidelijk iets met hem aan de hand was, iets zorgde ervoor dat hij nog maar moeilijk uit zijn woorden kon komen en dat voortdurend iets verdrietigs in zijn ogen speelde, al wilde hij me pas na enkele maanden vertellen wat hem in de greep hield, waarom hij niet langer de vrolijke, energieke Lucas was zoals ik die me van de middelbare school herinnerde.

*

Een week of drie later, om precies te zijn op 16 april, zag ik Lucas voor het eerst sinds Padua. Hij huurde tijdelijk een kleine kamer bij een oom in de Nieuwe Gietersstraat, een onwaarschijnlijk klein, verscholen zijstraatje van de Marnixstraat. We haalden roti bij een kleine, drukke tent (elke keer dat de deur openging klonk een heel irritant belletje) en aten die op tijdens het kijken van Once Were Warriors. We zaten op kussens op de grond, wat ongemakkelijk, de tv recht in je gezicht. 

Achteraf was de keuze voor dit Nieuw-Zeelandse drama over een arme Maori-familie misschien niet de beste. Heftig dekt de lading niet. Armoede. Alcoholisme. Werkloosheid. Huiselijk geweld. Verkrachting. Zelfmoord. Zo'n beetje elk onheil dat een mens kan overkomen of over zichzelf kan afroepen kwam voorbij. Een goede film, dat wel, maar wel zo'n eentje waarbij je na afloop even helemaal niets meer kunt. Doodmoe en kapot - alsof jezelf die levens hebt geleefd.   

Lucas zat er verloren bij. Door de duisternis die inmiddels was gevallen en die slechts halfslachtig werd verdreven door het brandende tv-scherm, was zijn gezicht in schaduwen gehuld. Huilde hij? Ik vroeg of het ging. Het ging.

We ruimden de resten van de roti op en wasten onze handen. En we spoelden de zwartgalligheid uit ons humeur met een paar sketches van Derrick Comedy. Domme, domme komedie. Maar het werkte. En zo was onze merkwaardige, nieuwe vriendschap begonnen.


- Tim
  

Geen opmerkingen:

Een reactie posten